Waarom is het zo verbazingwekkend lastig destructieve gewoonten te veranderen? Zelfs als je je heus beseft dat drinken meer kapot maakt dan je lief is, dat de schurende ademhaling rechtstreeks met de sigaret te maken heeft en het vermijden van spoken of eeuwige piekeren je echt niet verder helpt. Veel mensen weten heus wat er mis is en toch is dat inzicht zelden genoeg om te veranderen. Hoe dat kan?
Ons brein is ‘gebouwd’ om verandering te weerstaan.
Onze hersenen zijn geëvolueerd om gedrag te automatiseren in de hersenstam zodat we er verder niet over na hoeven te denken. Dat vergroot de overlevingskans. De diepere, dierlijke hersengebieden die we delen met reptielen en zoogdieren, zijn veel bepalender voor ons gedrag dan de jongere, meer aan de oppervlakte gelegen hersengebieden (frontaalschors). Het idee dat ons gezonde verstand het voor het zeggen heeft is een misverstand. Pas als de ‘dierlijke hersengebieden’ noodzaak voelen om te veranderen – bijvoorbeeld door een levensbedreigende situatie of sterk lijden – zijn we geneigd daadwerkelijk te veranderen. Omdat dat gelukkig maar weinig gebeurt, moeten we onze hersenen een handje helpen als we destructieve gewoonten willen aanpakken.
Er zijn dan een aantal slimme trucs van de hersenen die we moeten doorzien. Onze hersenen zijn namelijk geneigd om (1.) lijdensdruk te verlagen zodat we geen noodzaak voelen om te veranderen en (2.) ons te laten geloven dat wij toch niks kunnen of hoeven te doen om te veranderen. Het eerste heeft te maken met cognitieve dissonantie en de tweede met de atrributiefout. En daarnaast (3.) hebben onze gewoonten en klachten soms een belonende functie in sociaal verband.
1. Zelfs als we maar al te goed weten dat ons gedrag ons op de lange termijn beschadigt (zoals roken), dan zullen we om die spanning te verlagen toch zo lang mogelijk proberen vol te houden dat de ‘schade’ wel mee zal vallen (‘Mijn stokoude opa rookte ook’) of menen dat de voordelen uiteindelijk zwaarder wegen dan de nadelen (‘Wat is het leven waard als je niet geniet?’). Ook kul-argumenten gaan tellen (‘Rokers zijn leukere mensen’). Als we op een gegeven wel besluiten te veranderen dan worden we nog steeds tegengehouden doordat we de doelen vaag houden, uitstellen (‘Na mijn 30ste stop ik echt’) of naar beneden stellen (‘Ik rook alleen nog als ik me klote voel’).
2. De tweede truc heeft te maken met het beschermen van ons zelfbeeld. Mensen neigen er over het algemeen toe om succes aan zichzelf toe te schrijven en mislukkingen aan de buitenwereld. Ons zelfbeeld komt op die manier niet in gevaar, en dat beschermt ons tegen depressie en negatieve, pijnlijke gedachten. Deze truc zorgt er echter voor dat wij ‘ontspannen’ omdat we toch niks aan de ‘mislukkingen’ kunnen doen. Het ligt aan je partner, de economische crisis, het feit dat je met ADHD bent gediagnosticeerd of je vader ook altijd vreemdging. Het is niet echt jouw verantwoordelijkheid, denk je.
3. Het hebben van klachten of slechte gewoonten heeft, naast de voor de hand liggende voordelen, vaak ook andere minder opzichtige fijne kanten. Soms krijgen we daardoor extra aandacht of privileges en worden we van vervelende taken en verplichtingen ontheven. ‘Ah, wat sneu dat je zo belabberd voelt, ik kook vanavond wel.’Dat noemen we ziektewinst. Dat kan maken dat we stiekem niet zo gemotiveerd zijn om de klachten echt aan te pakken. Vaak is ook de identificatie met een groep – en het daarbij willen horen – een reden waarom we dingen doen die we van nature niet eens zouden willen doen. Veel rokers zijn zo begonnen. Dit ‘groepslidmaatschap’ maakt verandering ook lastiger.
Om te veranderen moet de kracht van deze trucs en excuses tijdelijk worden geannuleerd. En dat betekent het verwelkomen van een periode van leren, ploeteren, twijfelen, terugvallen en doorzetten. Alleen positief denken of boeken over the Secret lezen zullen niks voor je doen. De snelste route naar gedragsverandering is: je gedrag veranderen. Een tijdlang, zodat de veranderingen in je hersenen verankerd raken.
Opa en oma zijn meer dan vijfenzeventig jaar samen geweest. Oma is onlangs gestorven. Ze hebben, ondanks wat irritaties, nooit aan elkaar getwijfeld, onder elkaars aanwezigheid geleden of veel ruzie gemaakt. Over de vraag naar het geheim van hun liefde hoefde opa niet lang na te denken: ‘Nooit met een kwaaie kop naar bed gaan, da’s voor die ander niet zo leuk.’
Opa en ik schelen zestig jaar, twee generaties. In evolutionaire termen gezien is dat verwaarloosbaar, maar qua beleving van de liefde lijken we uit verschillende universums te komen. Ik snap zijn voorkeur voor oma’s hutspot, maar wat de liefde betreft is hij voor mij een black box. Geen idee wat hem heeft gedreven. Hij heeft volgens mij nooit de twijfels, moeilijkheden en angsten gehad waar ik mee worstel. Zijn dagelijkse strijd ging over ‘brood op de plank’, niet over te weinig romantiek, lust of passie. Ik deed laatst een nonchalante poging om hem te interviewen, maar hij snapte mijn vragen niet, hoe ik ze ook verwoordde. ‘Andere tijden,’ herhaalde hij, om van het gezeur af te zijn. ‘Waar blijft de koffie?’
De relatie met oma was geen vuurwerk, maar ze leken gelukkig met elkaar. Hun liefde was eenvoudig en lag in het verlengde van hun dagelijkse routines. Hij was fietsenmaker, zij huisvrouw. Samen ontbijten om zeven uur, hij daarna fietsen repareren, zij schoonmaken, samen koffie om tien, dan banden plakken en boodschappen doen, lunch om twaalf uur, weer aan het werk tot vier uur, tijd voor koffie en een dutje, gevolgd door eten koken, want om zes uur gingen ze aan tafel. vervolgens tijd voor tv en krant, tot een uur of tien. Daarna bedtijd met de wekker op halfzeven.
Ergens in dit uurwerk tikte de liefde tussen oma en opa rustig voort. Tot het einde der tijden. Zij waren daarin niet uniek. Mijn andere grootouders deden het net zo. Zij woonden in Spanje, dus dat heb ik minder meegekregen. Het lijkt erop dat zij geen speciale kennis genoten over het hebben van een duurzame relatie. Ze hadden er gewoon geen bijzondere verwachtingen van. Zij eisten weinig en maakten het beste van hun samenzijn. Zo waren ze opgevoed.
Het leeuwendeel van de mensen (dood of levend) zou vinden dat wij hier en nu de liefde en passie schromelijk overschatten. Ze zouden vinden dat we het onszelf onnodig moeilijk maken. Je hebt namelijk geen romantiek en passie nodig – dat is veel te vluchtig. Je hebt meer aan iemand die het dak repareert, een kast in elkaar timmert en de aardappelen haalt, of iemand die je kinderen baart en het huis schoonhoudt. De rest is meegenomen. Liefde en passie zijn pas heel recent het hoofdingrediënt van een relatie. Als je een paar generaties terug (in de negentiende eeuw) al mocht kiezen met wie je wilde zijn, dan was die keuze erg beperkt en liefde stond daarbij heel laag op het verlanglijstje. Daten was geen spannende, verwarrende activiteit zoals bij ons. Je had misschien een paar potentieel huwbare partners in je omgeving en daarvan waren gezondheid en werkkracht belangrijker dan fysieke aantrekkelijkheid of een charmante, aardige persoonlijkheid.
Je had niet alleen een relatie met elkaar, maar met de hele gemeenschap. Omdat mensen vroeger in kleine gemeenschappen leefden was er aan sociale cohesie sowieso geen gebrek. Die werd niet speciaal in een partnerrelatie gezocht. Partnerrelaties stonden in dienst van een groter geheel. Het was een praktische, meestal economisch gunstige afspraak, waarbij ouders, dorpshoofden of religieuze autoriteiten vaak een belangrijke rol speelden. De sociale druk was zo groot dat je er als alleenstaande niet over hoefde na te denken wie voor jou de juiste partner was. Daar kwam weinig vrije wil aan te pas.
Psycholoog Ruut Veenhoven beschrijft in zijn boek De liefde ontleed hoe men elkaar in het negentiende-eeuwse Europa het hof maakte. Het ging er nogal droogjes aan toe:
‘Zij hadden gemeen dat het proces van loven en bieden op de huwelijksmarkt op een tamelijk efficiënte, onpersoonlijke en voor iedereen waarneembare wijze verliep. Vaak was er sprake van een soort roulatiesysteem, waarbij huwbaren tegenover elkaar werden geplaatst en door middel van vaste, veelal non-verbale signalen, te kennen konden geven of ze al dan niet geïnteresseerd waren. Als eenmaal het besluit tot een huwelijk was gevallen, dan schijnt dit meestal geen grote euforie in de aanstaanden te hebben opgeroepen. Afwijzing van een aanzoek gaf meer aanleiding tot gekwetste statustrots dan tot liefdesverdriet.’
Het klinkt als een soort speeddaten, maar dan met bemoeizuchtige ouders erbij. Wij zijn deze ‘methode’ ontgroeid, maar in veel culturen gaat het nog steeds zo: liefde is daar geen individuele aangelegenheid, het wordt je gegeven. En dat is niet ideaal, maar niet kunnen kiezen heeft ook voordelen. De missie wordt daarmee erg simpel. Je wordt gedwongen er samen het beste van te maken en dat werkt in de praktijk verrassend goed – als je tenminste niet wordt gekoppeld aan een afzichtelijke, nare of sadistische partner.
Recent onderzoek naar uithuwelijking wijst hetzelfde uit. Huwelijken die gebaseerd zijn op liefde beginnen vaak goed als het gaat om het ervaren van intimiteit en verbondenheid, maar de ‘cijfers’ dalen behoorlijk na verloop van tijd. Gearrangeerde huwelijken beginnen met een lager gevoelscijfer, maar groeien naar het niveau waarmee de liefdeshuwelijken begonnen. Lastig voor te stellen misschien, maar er zijn aannemelijke redenen voor te bedenken.
Relaties waarin passie en chemie de boventoon voeren zijn op de lange duur minder stabiel dan relaties waarin vriendschap en een overeenkomstige basis centraal staan. Je kunt ervan uitgaan dat uitgehuwelijkte partners (noodgedwongen) vaak veel gemeen hebben qua normen, waarden en herkomst. Een belangrijkere reden: in ‘liefdeshuwelijken’ liggen de verwachtingen hoger, waardoor partners eerder teleurgesteld raken. Verliefdheid als basis van een relatie is vragen om teleurstelling. Je begint in de zevende hemel en alles wat daarna komt lijkt al snel schraal. Al is het maar omdat je lichaam de chemie achter de roes niet kan blijven volhouden.
Hoe we liefde ervaren is dus voor een groot gedeelte een cultuurding. De beperkingen die cultuur en religie ons eeuwenlang hebben opgelegd hebben de liefde werkbaar en duurzaam gehouden. In de vorige eeuw is ons beeld van de liefde en relaties echter drastisch veranderd.
Verstedelijking, individualisering, emancipatie, anticonceptie en later legale abortusmogelijkheden hebben ertoe geleid dat liefde steeds minder een noodzaak werd en steeds meer een keuze. In de loop der jaren, naarmate de democratische principes van vrijheid en individuele verantwoordelijkheid verder raakten ingeburgerd, namen ook de individuele rechten en vrijheden in de liefde flink toe. Die vrijheid was aanvankelijk behoorlijk beperkt als we het vergelijken met nu. Er waren talloze ongeschreven regels die het liefdesleven organiseerden.
Zo was duidelijk rond welke leeftijd je een serieuze relatie diende te hebben en in welke vorm. Alleen vrijdenkers en excentriekelingen deden het op hun eigen vaak promiscue manier, maar het gros hield zich aan de meetlat: tussen je twintigste en dertigste moest je een respectabel iemand hebben gevonden met wie je trouwde, een gezamenlijk huishouden voerde en een gezin stichtte. Scheiden werd niet zomaar geaccepteerd, tenzij je een heel goed excuus had: als je partner bijvoorbeeld losse handjes had of chronisch dronken was.
Maar ook deze ongeschreven regels zijn niet heilig meer. Onder invloed van de hippies werd experimenteren met liefde en seksuele vrijheid een nieuwe norm. Liefde werd steeds meer een feestje om te vieren, minder een instrument om een gezin mee te stichten. Vooral in de flowerpowerperiode vielen veel oude taboes weg. Waar voorheen lusten en voorkeuren werden ingeperkt door de familie en andere autoriteiten, konden de remmen vanaf toen los. De hippies maakten voor ons de weg vrij om de liefde te beleven zoals we zelf willen.
We mogen tegenwoordig doen wat we willen, met wie we willen, waar en wanneer we maar willen. Althans, dat denken we. Nu onze verlangens minder worden ingeperkt door sociale druk en de kans op ongewenste zwangerschap zijn we in zekere zin meer dan ooit overgeleverd aan de grillen van oeroude evolutionaire programma’s. Die krijgen vrij spel. Helaas zijn we niet vrij om onze verlangens te kiezen. Die heb je gewoon. We zijn alleen vrij om ze te uit te leven of te verkennen. En dat leidt tot… zoiets.
We hebben graag de illusie dat we ons leven in de hand hebben. Ondertussen weten we donders goed dat het niet zo is. Probeer maar eens een hele ochtend volgens planning te laten verlopen. Dat lukt niet, het leven van alledag is vol willekeur en toeval. Je wordt wakker met een puistje op je neus, de koffiemelk valt om, de buurvrouw belt onaangekondigd aan. Pets, er vliegt een mus tegen het raam. Dat zat allemaal niet in de planning. Je kunt dit soort incidenten negeren in je analyse van de dag, maar ze regeren feitelijk je hele leven.
Ook essentiële gebeurtenissen en beslissingen in het leven zijn zonder onze actieve bemoeienis tot stand gekomen. Te beginnen met onze geboorte en alles wat daarna volgde: naam en geslacht, het huis waarin we opgroeiden, de school waar we naartoe werden gestuurd, de vriendjes en vriendinnetjes waar we mee werden opgezadeld, de eerste hobby’s en interesses waarvan anderen dachten dat ze ‘goed’ voor ons waren, de manier waarop anderen op ons reageerden, het zelfbeeld dat daaruit ontstond, op wie we voor het eerst verliefd werden. Vanuit ons perspectief gebeurde het gewoon. En we hadden het maar te accepteren. Nu we volwassen zijn is het niet zo anders.
Onze diepste verlangens vallen zelden samen met de werkelijkheid. We willen van alles, maar het leven maakt het niet makkelijk. De manier om hiermee om te gaan is door onze dromen te beschermen tegen de werkelijkheid. Dat doen we door te fantaseren over morgen. Dat lukt de meesten aardig. We hebben geleerd de grillige willekeur in ons leven zoveel mogelijk te negeren en onze blik strak op de toekomst te houden. Ondertussen doen we – zo goed en kwaad als het gaat – wat er van ons verwacht wordt en houden we ons aan gemaakte afspraken. We weten tenminste wanneer we waar moeten zijn en wat we daar moeten doen.
We negeren ondertussen noodgedwongen het mooie uitzicht op weg naar het werk, we breken een goed gesprek met een goede vriend af omdat de lunchpauze voorbij is, we slurpen de koffie naar binnen omdat het sportklasje zo begint. Dat gaat vaak de hele dag zo door. Als we ons aan de planning houden doen we het goed. Zelfs als we daarvoor af en toe moeten haasten, liegen, bluffen en onze gezondheid op het spel zetten. De stress die het ons geeft bespreken we wel met de coach, schudden we van ons af in de sportschool of drinken we weg met vrienden in de kroeg. Daarvoor hebben we nog net genoeg tijd. Het blijft oppassen, want de wekker gaat altijd eerder dan we verwachten. En dan begint de race tegen de klok weer opnieuw.
Al die vergeefse inspanningen die we doen om ons leven in de juiste banen te leiden, het is makkelijk te vergeten waarom we dat ook alweer doen. Om de zoveel tijd worden we daar weer aan herinnerd. Dan zijn we de planning even vergeten en hebben we ons overgegeven… aan het huidige moment zelf. Het enige moment dat er bestaat.
Heb je vertrouwen in de toekomst? Reageer je ongemakkelijk als iemand in een volle tram je vraagt welke politieke partij je stemt? Eet je ecologisch? Vind je het belangrijk om goed belezen te zijn? Doe je je best om gezond en fit te blijven? Zeg je makkelijk ‘nee’ tegen verzoeken van anderen? Maak je snel een praatje met anderen?
Jouw antwoorden op die willekeurige vragen verraden enkele zaken die jij over jezelf en de wereld bent gaan geloven. Dit bolwerk van veronderstellingen geeft jou een coherente kijk op het leven en stuurt jouw gedrag. Jouw specifieke wereld- en zelfbeeld bepalen heel direct jouw dagelijkse acties en hoe je met anderen omgaat.
Twijfel je daaraan? Probeer je in te denken hoe het zou zijn als je de volgende veronderstellingen écht zou geloven:
1. Je hebt nog één maand te leven
2. Je bent ervan overtuigd dat jij de nieuwe Messias bent
3. Je hebt een miljoen euro gewonnen in de loterij
Het zijn slechts woorden… totdat je ze gelooft. Op het moment dat deze gedachten als werkelijkheid voelen, bepalen ze hoe je je leven inricht en waar je prioriteiten liggen. Het geloof in die gedachten vertaalt zich in specifieke gevoelens, verwachtingen en acties.
Stel dat jij – net als zovelen – gelooft dat je nou eenmaal niet zo leuk en spontaan bent als je zou willen. En daar gedraag je je ook naar. Je gedraagt je als een saaie grijze muis, omdat dat is hoe je over jezelf denkt. Stel ook dat je eigenlijk wat vaker spontaan en charmant zou willen reageren op de mensen die je ontmoet. Misschien weet je zelfs hoe dat eruit zou zien. Je weet bijvoorbeeld dat vrienden vaak om jouw grappen lachen. De mensen bij wie je je op de gemakt voelt. Toch vertaalt die wetenschap zich lang niet altijd niet naar je gedrag als je op een feestje met onbekenden bent, of wanneer je iemand aantrekkelijk vindt. Dan word je ineens hyperbewust van jezelf. En geremd. Dan komen die weerstanden ineens weer op, en voel je je onhandig, misschien zelfs onaantrekkelijk.
Als jij wilt veranderen kom je er niet onderuit deze huidige veronderstellingen over jezelf onder de loep te nemen en uit te dagen. Klopt het wel echt wat je denkt? Zijn er ook andere verklaringen? Wat zou iemand anders daarover zeggen?
Een heel ander voorbeeld. Stel dat jij net als zoveel werknemers geen nee durft te zeggen tegen een veeleisende baas of iemand anders die veel van je vraagt. Telkens neem je je voor ‘nee’ te zeggen op het volgende rekwest, totdat je jezelf haast automatisch hoort zeggen: ‘Ja, is goed, kijk ik wel even naar.’ Dit kan natuurlijk jarenlang zo doorgaan, totdat een burnout je dwingt om ‘nee’ te zeggen. Om dat voor te zijn moet je nu al ‘nee’ leren zeggen.
Je zult echter vast al gemerkt hebben: je kunt vanalles willen en denken, maar die beperkende aannames over jezelf en je mogelijkheden zitten in de weg. Je gelooft nou eenmaal wat je gelooft. Je hebt jezelf daar jarenlang in gespecialiseerd. Maar als je jezelf kunt laten geloven dat je niks waard bent, dan is het omgekeerde ook mogelijk. Het probleem daarbij is vaak dat ons gevoel sterker is dan ons verstand. Veel mensen wéten verstandelijk heus wel dat anderen niet écht meer (of minder) waard zijn dan zijzelf, en toch gedragen ze zich daar niet naar. Ze laten anderen toch de agenda van hun leven bepalen en durven niet te zeggen wat ze echt denken in het bijzijn van anderen. Ze weten ook dat het vriendelijk weigeren van het zoveelste verzoek van een baas best redelijk is, en toch voelen ze dat ze ‘ja’ moeten zeggen. Veel mensen weten ook dat vliegen statistisch gezien een van de veiligste manieren van transport is. Hun neiging te hyperventileren als het zover is laat zien dat ze daar toch niet helemaal van overtuigd zijn.
Er is vaak een conflict tussen wat we voelen en wat we denken dat we zouden moeten voelen. En het gevoel wint daarbij meestal. Het veranderen van oude veronderstellingen en geloofsels is daarom lastig. Ze voelen als de enige waarheid. Ze zijn vervlochten geraakt met je identiteit en je kunt ze – zelfs als ze je tot last zijn – niet zomaar opzij schuiven.
Een periode waarin je deze ‘waarheden’ bewust uitdaagt en test kan maken dat je andere dingen over jezelf gaat geloven. En zoals inmiddels duidelijk moge zijn: ‘anders denken’ is niet genoeg. Om te veranderen moet je experimenteren met ander gedrag. Je gevoel verandert pas als je nieuwe ervaringen opdoet die de oude veronderstellingen laten afbrokkelen. Soms kan slechts één nieuwe ervaring in een keer een oude veronderstelling teniet doen. Daar zit een eenvoudig principe achter.
Je kunt bijvoorbeeld overtuigd zijn dat alle zwanen wit zijn. Je hoeft er maar eentje tegen te komen die zwart is om dat geloof in duigen te laten vallen. Ik dacht ooit dat ik nooit een coherent praatje voor een groep van meer dan vier mensen kon houden. Dat wist ik zeker. Ik was nog nooit goed uit de verf gekomen in een grotere groep. Ik hakkelde voor mijn gevoel over mijn eigen woorden en zinnen totdat ik – goddank – door een andere spreker werd afgelost. Alleen al mezelf voorstellen in een grote groep vond ik vreselijk. Helaas kon ik mijn afstudeerpresentatie niet vermijden. Ik moest – hopelijk voor het allerlaatst – de vernedering van mijn onkunde publiekelijk aangaan. Ik was overtuigd dat mijn goed voorbereide praatje in de soep zou draaien, maar hoopte dat de nederlaag zou meevallen. Ondanks dat ik het goed had voorbereid en enkele sleutelzinnen uit mijn hoofd had geleerd, was er wodka voor nodig om mijn zenuwen te kalmeren
Wonderwel, wonderwel… ging het deze keer redelijk. Er werd zelfs gelachen.
Voor de andere aanwezigen was dit het zoveelste praatje waar ze verplicht bij moesten zijn, voor mij was het een overwinning. De deur naar een leven waarin ik iets durfde te zeggen in groepen. Ik wist nu dat ik – met een beetje voorbereiding – best iets zinnigs zou kunnen zeggen tegen meerdere mensen. Ik vond dat voorheen zo eng dat ik zelfs het in mijn uppie oefenen van een praatje al vermeed. Pas tijdens mijn afstudeerpresentatie had ik mezelf voor de eerste keer gedwongen hardop te oefenen. Dat hielp.
Het niet confronteren van je angsten en weerstanden is jezelf de mogelijkheid ontzeggen om uit oude beperkende veronderstellingen te groeien en gelukkiger en succesvoller door het leven te gaan. Vermijding is de slechtste strategie als je een vruchtbaarder leven wilt leiden. Zelfs aan positief denken heb je weinig, je moet positief doen. Dingen op een andere manier doen is de koninklijke route naar verandering.
Geloof je niet dat zo’n soort positieve ommekeer voor jou is weggelegd? Geeft niks. Gewoon nog een tijdje oefenen en doen alsof dat wel zo is. Soms kan slecht één positieve ervaring alles veranderen.
Wie je ook bent, waar je ook bent opgegroeid, op een gegeven moment trek je de conclusie dat het leven moeilijk is. Zelfs op je beste momenten – alles gaat lekker, je bent gezond, niemand om je heen is gestorven, de koelkast is vol, je hebt een leuke partner die jou niet uitscheldt – merk je dat je slechts af en toe helemaal tevreden bent en meestal eigenlijk niet. De geest is onophoudelijk zoekende naar verlichting van verveling en eenzaamheid. Kop koffie, Facebook, sporten, seks, het café, tv, een boek, eten, drugs, bioscoop, romantische aandacht, massages, muziek. En morgen opnieuw.
Af en toe vergeet je jezelf en ga je even helemaal op in wat je op dat moment aan het doen bent. In een boek, sport, een zonsondergang. Die toestand betitelen we -meestal achteraf – als geluk. Uiteraard merken we allemaal dat zowel de dagelijkse pleziertjes als onalledaagse geluksmomenten van nature vluchtig zijn. Voor je het weet, is het weer voorbij. Het enige wat we kunnen doen is die pleziertjes herhalen, tot we er genoeg van hebben of een leuker, krachtiger plezier vinden. Maar ook het geluk van succes is erg tijdelijk.
Als we een groot succes genieten met ons werk dan zijn we daar misschien een paar dagen zoet mee, voordat het ergens in de geest weer begint te knagen: en wat nu dan? Al is het maar omdat anderen er naar vragen: ‘Zo, enne, wat wordt je volgende project?’
Misschien heb je het al gemerkt: hoe succesvoller de mens is, en hoe meer zijn mogelijkheden en status toenemen, hoe ijveriger hij wordt. Succesvolle mensen zijn zelden gelukkiger, ze hebben meestal vooral meer mogelijkheden en geld en dat maakt ze vaak nog onrustiger en zoekender. Het kan altijd beter.
Zelfs als het je net zo goed, of zelfs beter gaat dat je hoopte, de dagelijkse zoektocht naar pleziertjes en de drang om verveling, eenzaamheid en onzekerheid te verdrijven blijft ons voortjagen. De succesvolle bevrediging daarvan biedt geen oplossing. En uiteindelijk zullen verval, ziekte en de dood van dierbaren jouw feestje sowieso verstoren.
Mensen die zich deze onoplosbare queeste naar permanent plezier realiseren zullen, vaak geïnspireerd door religie en spiritualiteit, op zoek willen naar een meer duurzame vorm van geluk. Eentje die minder afhankelijk is van de uiterlijke omstandigheden of het eindeloos herhalen van onze dagelijks kicks.
Is het mogelijk gelukkig te zijn voordat er überhaupt iets gebeurt? Zonder dat je bevredigd wordt door je favoriete voedsel en getroost wordt door een partner of je favoriete soapserie? Is er een vorm van geluk te vinden te midden van de ellende van het leven.
Dit lijkt misschien een diepe vraag die je alleen op een filosofisch moment zou stellen, gek genoeg leven wij deze vraag elk moment uit. Zoals neuropsycholoog Sam Harris zegt: “De meesten van ons hebben alleen onbewust al besloten dat het antwoord ‘nee’ is en dat we het gas moeten blijven indrukken totdat de benzine op is of de weg doodloopt.’
Er is een steeds grotere groep mensen die een andere geluksstrategie probeert. Vaak geïnspireerd door Oosterse religie beoefenen zij een nogal rare tak van sport: aandachtig zijn in het hier en nu. Dat wordt ook wel meditatie genoemd. Of contemplatie. Het komt erop erop neer dat deze mensen leren om de identificatie met hun gedachtenstroom te doorbreken en hierdoor minder van hun stuk raken door de zogenaamde hoogte én dieptepunten waar ze onvermijdelijk in terecht komen.
Sommige van deze mensen maken het zich (ogenschijnlijk) erg lastig: er zijn gevallen bekend van mensen die zich jarenlang terugtrekken in een grot om dit te beoefenen. Voor de meesten van ons staat dit gelijk aan de Hel. Zelfs in de gevangenis valt meer te beleven dan in de gemiddelde kluizenaarsgrot. Gek genoeg ervaren deze mensen inderdaad vaak een soort geluk dat losstaat van persoonlijke omstandigheden, succesjes, romantiek en de herhaling van genotsmomenten.
Zijn deze mensen stiekem gek? Of heel bijzonder? Zijn ze godsdienstwaanzinnig? Of een combinatie van die drie? En kunnen we de claims die deze mensen maken wel serieus nemen, zelfs of juist als deze positief zijn? Het lijkt zo tegennatuurlijk. Hoe weten we dat deze mensen zichzelf en/of anderen niet gewoon voor de gek houden? En zelfs als zij inderdaad levensveranderende ervaringen hebben die de moeite waard zijn: wie zegt dat die ook voor ons haalbaar zijn?
Even los van alle metafysica, mumbo jumbo en onwetenschappelijke gewauwel die we sowieso niet wetenschappelijk kunnen testen: zijn deze mensen gestuit op iets wat wijzelf zouden moeten willen?
Daar lijkt het inderdaad op. En je hoeft daarvoor geen speciale dingen te geloven. Wel moet je bereid zijn je egocentrische verlangens, impulsies en neuroses minder serieus te nemen en te oefenen in onbevooroordeelde aandacht zonder het huidige moment altijd maar te willen veranderen of verbeteren. Da’s niet zo gemakkelijk als het klinkt. Maar er zijn genoeg mensen die je voor gingen. Normale mensen zoals jij en ik. Luister maar eens naar Matthieu Ricard:
Jij hebt vrije wil, toch? Want als ik je zou vragen een willekeurige hand op te steken dan zou je, afhankelijk waar je behoefte aan hebt, je linkerhand kunnen opsteken. Of je rechterhand. Of géén hand. Of beide handen. Of je linkervoet? Jíj kiest wat je wilt, omdat je een vrije wil hebt. Vrije wil = kunnen kiezen. Simpel.
Sjonge, waarom precies doen filosofen dáár ook alweer zo moeilijk over?
Nou, ten eerste omdat die redenering toch niet klopt. Even terug naar dat simpele testje met die hand. Steek nu maar eens echt een van beide handen omhoog. Kies maar. Ik wacht wel even.
Stel dat jij je rechterhand had opgestoken. Kun jij verklaren waarom je niet je linkerhand opstak? Of géén hand. Als je eerlijk bij jezelf te rade gaat, kun jij niet precies zeggen waarom je het ene deed in tegenstelling tot het andere. Je kreeg gewoon ineens de behoefte om het ene te doen. En dus niet het andere. En stel dat je besloot juist het tegenovergestelde te doen als wat jouw eerste impuls je ingaf. Waar kwam die behoefte dan ineens vandaan? Misschien werd die ingegeven omdat mijn verzoek je irriteerde en je toch wilde bewijzen dat jíj in controle bent? Wie weet. In alle gevallen: waar ook is hierin plaats voor de vrije wil?
Wetenschappelijk gezien is er alvast geen enkele ruimte voor. In de jaren zeventig deed neuroloog Benjamin Libet een nogal schokkende ontdekking. Bij eenzelfde soort testje als hierboven kon hij met vrij simpele EEG-hersenapparatuur (een soort badmutsje met elektroden dat potentiaalverschillen in de hersenen in kaart brengt) een halve seconde eerder voorspellen wat zijn proefpersonen zouden doen voordat ze het zelf wisten. De keuze was: klik op de rechter- of linkerknop, wat je maar wilt.
Wat de proefpersoon ook besloot, via de aangesloten EEG kon Libet het al eerder zien. Dit is nogal een harde klap in het gezicht van de voorvechter van vrije wil. De klappen worden harder. Met de moderne apparatuur (fMRI) van nu blijken onderzoekers zelfs 7 tot 10 seconden eerder te weten wat hun hun proefpersonen doen voordat zij het zelf door hebben. Deze experimenten zijn keer op keer herhaald. Hoe geavanceerder onze apparatuur wordt hoe duidelijker te zien valt: je hersenen hebben al besloten wat jij gaat doen voordat jij het zelf weet. Pas op het moment dat jij je de beslissing gewaar wordt, denk je er iets bij als: ‘Mijn vrije wil kiest nu voor koffie en niet voor thee.’
Gedachten verschijnen gewoon
Eigenlijk zouden de resultaten van Libet & co ons niet zo moeten verbazen. We hebben die breinscanners niet nodig om te zien dat vrije wil een illusie is. Puur door introspectie kunnen we dat ook zien: jij weet nu net zo min wat je over tien seconden zult denken als over tien jaar. Het is net zo mysterieus. Ik kan zou jou nu kunnen vertellen over een pingpongende man met een rode pruik, een wit geschminkt gezicht en een rode fopneus en jij ziet misschien een clowneske figuur in je bewustzijn opduiken. Het volgende moment – als je stopt met lezen – denk je weer misschien na over je afspraak morgen, de volgende maaltijd, Geert Wilders? Je weet het pas achteraf. Gedachten en behoeften komen (onophoudelijk) voort uit oorzaken en redenen waar we ons niet bewust van zijn.
Het komt erop neer: we merken alle veranderingen in ons bewustzijn wel op, maar we hebben er niet zelf voor gekozen. Net zoals je niet kiest voor je huidige zintuiglijke waarneming, geldt dat ook voor je gedachten en verlangens. Je eigen gedachten verschijnen net zo ‘mysterieus’ in je bewustzijn, als de woorden op dit blog. Die verschijnen gewoon zonder dat jij daarover bewuste controle uitoefent. Ze overkomen je. (Wat overigens niet betekent dat je er geen invloed over kunt hebben.)
Slimmeriken zullen tegenwerpen dat de vrije wil erin schuilt dat je bewust kunt kiezen iets niet te doen. ‘Dieren’, zullen ze zeggen, ‘hebben geen vrije wil, wij wel. Wij kunnen onze natuur overstijgen, omdat we de keuze hebben onze impulsen te onderdrukken.’ Nogmaals, deze afleidingsmanoeuvre brengt ons nergens. Elke beslissing, gedachte of intentie komt uiteindelijk voort uit voorgaande oorzaken waar jij uiteindelijk weinig tot niets mee te maken hebt gehad. Ook de keuze om iets niet te doen. Elke gewaarwording leidt, als je ver genoeg zou kunnen terugkijken, naar het begin van het universum de Big Bang. Het hele universum heeft gemaakt dat jij dit nu leest. Een mooie gedachte vind ik.
Misplaatste trots
Als de vrije wil eigenlijk al meteen in jouw rechtstreekse ervaring verloren gaat, dan voorspelt dat weinig goeds voor jouw leven als geheel. Laten we voor de volledigheid toch ook maar de volgende confronterende vraag stellen: ben jij (als de persoon die je nu bent) het resultaat van je vrije wil? Ben jij geworden wie je bent door eigen verdienste? Kun je terecht dat je trots kunt zijn op wat je puur door jouw eigen toedoen hebt bereikt? Of teleurgesteld omdat je weinig van je dromen terecht hebt gebracht?
Hmm, laat eens zien. Je koos alvast niet waar en wanneer je geboren ging worden. Geslacht, genen, taal, cultuur, eerste kleuterklasje, algemene intelligentie, lengte. Ook niet echt jouw keuze, wel? Laten we het iets lastiger maken. Je hobby’s en muzieksmaak bijvoorbeeld, zelf gekozen? Daar heb je toch wel echt invloed op gehad? Denk er rustig over na: kun jij écht verklaren waarom je liever met poppen speelde dan met autootjes? Of waarom je tekenen leuker vond dan spelen met lego? Of waarom de Beatles je meer raakten dan de Stones? Zal ik doorgaan of is het inmiddels duidelijk? Ook jouw verlangens, angsten en neigingen overkwamen je.
De belangrijke keuzen op knooppunten in jouw leven zijn door willekeur en automatisch wikken en wegen in je onbewuste brein tot stand gekomen, zonder dat jij er uiteindelijk echt veel over te zeggen had. Hoeveel je er ook over las, met wie je ook praatte, hoeveel je er ook over nadacht, je deed uiteindelijk gewoon elke keer datgene wat het meest voor de hand liggend voelde. Zonder dat je helemaal precies wist waarom. De ene studie trok je toch net wat meer dan die andere. Je was uiteindelijk toch liever alleen dan met die ene partner. Je ging meestal liever naar het café dan naar de sportschool, maar soms niet. Daar had je achteraf misschien even spijt van toen je merkte dat een vriend die harder studeerde een topbaan kreeg aangeboden. Maar dat ging voorbij toen je nieuwe partner in het café ontmoette, enzovoorts.
Vrije wil versus de ziel
Veel mensen proberen de vrije wil op hun plek gehouden door geloof in God, de ziel, karma, kwantummechanica of andere bovennatuurlijke zaken. De metafysica biedt echter ook geen échte uitweg. Zelfs als het van een transcendente ziel zou kloppen: je hebt uiteindelijk ook niet voor die ziel gekozen? Of je karma. Waarom heeft de ene persoon de ziel van een loser of psychopaat en de ander van een winnaar of held? Zoals een bekende psycholoog ooit na een gedachte-experiment concludeerde: ‘Als ik atoom voor atoom jou zou zijn geweest, dan was er niks in mij dat zou kunnen beslissen iemand anders te zijn.” Jij hebt er uiteindelijk net zomin voor gekozen te zijn wie je bent als de seriemoordenaar Jeffrey Dahmer dat heeft gedaan. Hoe vreselijk het gedrag van laatstgenoemde ook is, jij zou in zijn situatie (met zijn lichaam, achtergrond en hersenstaat) precies hetzelfde hebben gedaan. Jij hebt hopelijk meer mazzel met jouw levenslot dan hij en zijn slachtoffers.
Oeps, zei ik levenslot. Voor je me nu wegzet als een deterministische fatalist die denkt dat we gedoemd zijn ons leven als een marionet van willekeur en toeval te slijten. Zo is het ook weer niet. Behalve dat het nuttig en onvermijdelijk is om te leven alsof we wel vrije wil hebben – dat geeft richting aan ons leven – worden wij ook gedwongen om keuzen te maken. Als jij gelukkig en gezond wilt zijn dan moet je daar actief moeite voor doen. Als jij op vakantie wilt naar Turkije, dan zal dat niet zomaar gebeuren. Daarvoor moet je plannen, geld overmaken, je tas inpakken, het vliegtuig pakken, enzovoorts. Als jij wilt stoppen met roken dan zul je daar actief iets over moeten beslissen. Plannen hoe je ‘nee’ zult zeggen als iemand je een sigaret aanbied op een feestje en hoe je met moeilijke momenten zult omgaan.
Wel zouden we kunnen zeggen dat jij niet gekozen hebt voor je behoefte om te stoppen met roken. Ineens vond je het écht welletjes en besloot je dat het maar voorbij moest zijn. Maar waarom precies op dat moment en niet eerder of later? Dat weet je nooit helemaal. En zal het je lukken succesvol te stoppen? Met de kennis en motivatie van nu lukt het je misschien wel. En zelfs als het niet lukt, leer je (onbewust) misschien iets waardoor het volgende keer wel lukt. Bijvoorbeeld dat het lastig is om te stoppen als je liefdesverdriet hebt. Hoe dan ook: je hebt geen vrije wil nodig om de keuzes maken en besluiten moeite te doen voor een doel in de toekomst. Ze sluiten elkaar niet uit. En door bepaalde dingen wel of niet te doen vergroot je de kans dat je leven lijkt op wat je wilt dat het is.
Vrije wil en liefde
Veel mensen worden verdrietig van het idee dat vrije wil niet bestaat. Ze hebben het gevoel dat dat het leven minder waard maakt. Het maakt het lastiger om trots te zijn op eigen prestaties en de rotte appels in onze maatschappij te veroordelen. Niemand is uiteindelijk écht verantwoordelijk voor zijn (mis)daden. Conservatieve geesten zijn bang dat mensen zich als beesten gaan gedragen als wij de vrije wil tot illusie verklaren.
Je kunt het ook anders zien. Zonder vrije wil wordt het makkelijker om sympathie en liefde te voelen voor anderen en onze verbondenheid te vieren. Natuurlijk, de psychopaat die een gevaar is voor de maatschappij moet achter tralies, de belastingfraudeur die leeft op kosten van de rest moet bestraft worden. En inderdaad, het is lastig om te houden van een pestkop, maar zonder de illusie dat dit door zijn vrije wil komt, krijg je wel meer inzicht in en begrip voor voor hoe hij is geworden. De liefdeloze psychopaat, die zich niet met anderen verbonden voelt, heeft in zekere zin heeft veel pech gehad met zijn levenslot.
Het gemis van de vrije wil betekent niet dat we onverschillig moeten zijn voor het leed en onrecht dat we om ons heen zien, het betekent alleen dat we helderder zien waarom de wereld is zoals zij is.
Meer lezen? Neuropsycholoog en filosoof Sam Harris schreef een kort, glashelder boek zonder onnodig jargon: Free will.
Ongemakkelijke inzichten uit de neurowetenschap: bestaan jij en ik als illusie?
Sommige feiten zijn lastig te rijmen met hoe wij onszelf ervaren. Inzichten uit neurowetenschappelijke hoek laten ondubbelzinnig zien dat wij niet zijn wie we denken dat we zijn. Behalve dat de hersenen de werkelijkheid om ons heen simuleren, creëren ze ook de illusie dat er een ik-figuur in de hersenen verborgen zit. We ervaren onszelf als de denker van onze gedachten, de voeler van onze gevoelens, de doener van onze acties, de beslisser van onze beslissingen. In werkelijkheid wordt er gedacht, gevoeld, gedaan en besloten zonder dat er een centrale ‘ik’ is die dat doet. De grootste truc van je brein is om zichzelf van jouw eigen bestaan te overtuigen.
Als dit de allereerste keer is dat je het hoort dan is dat vast even wennen. Niet alleen de vrije wil is een illusie, jijzelf als losstaande entiteit onafhankelijk van je gedachten en gewaarwordingen ook. Toch is dit inzicht niet bepaald nieuw. Talloze denkers en mystici door de eeuwen heen deelden dit inzicht met ons. De Schotse filosoof David Hume zei bijvoorbeeld: ‘Er is geen zelf, slechts een hoop sensaties, percepties en gedachten, de ene na de andere.’ Gautama Siddharta, de boeddha, was daar millennia eerder ook al achtergekomen. Het ego, meende hij, is een verzonnen entiteit, waaromheen al ons psychologische lijden is gesponnen. Moderne hersenwetenschappers geven deze originele vrijdenkers groot gelijk.
Ergens in de stroom van jouw bewustzijn verscheen, een paar jaar na je geboorte, de illusie dat jij ‘jij’ bent en niet mij of een ander. Als baby had je wél bewustzijn, maar je had nog geen zelfbewustzijn. Zelfs geen lichaamsbewustzijn. Dat moest je jezelf nog aanleren. Jouw (voorgeprogrammeerde) hersens maakten zich door opvoeding en jarenlange training in sociale situaties het gevoel eigen van een ik-figuur in een lichaam die losstaat van zijn omgeving. Pas tussen 18 tot 24 maanden herkennen de meeste kinderen zichzelf (in een spiegel) als een losstaand individu.
Het zelf is een indrukwekkende illusie, bijzonder lastig te doorzien, maar zoals met andere illusies en goocheltrucs geldt: als je eenmaal weet hoe het gedaan wordt is het niet meer zo vreemd. In de woorden van Bruce Hood – neurowetenschapper en auteur van het boek The Self Illusion: How the Social Brain Creates Identity:
“De dagelijkse ervaring van ons ‘zelf’ voelt intiem en vertrouwd, en toch, de wetenschap laat zien dat het zelf een illusie is. Een illusie betekent voor mij een subjectieve ervaring die niet is wat het lijkt. Illusies zijn ervaringen van de geest, maar ze bestaan niet als zodanig in de natuur. Het zijn gebeurtenissen die door het brein zijn gecreëerd. De meesten van ons hebben ervaring van een zelf, als een autonoom individu met een coherente identiteit en een gevoel van vrije wil. Maar die ervaring is een illusie. Het bestaat niet los van die persoon die die ervaring heeft, en het is zeker niet wat het lijkt. Dat betekent verder niet dat die illusie zinloos is.”
Je zou kunnen tegensputteren: ‘Wat kletst die man nou. Ik kan bewijzen dat ik er ben. Kijk maar, ik beweeg nu mijn hand. Wie anders dan ‘ik’ beweegt die hand?’ Als je willekeurige mensen vraagt waar hun ‘zelf’ zich bevindt, zullen ze naar zichzelf wijzen. Ze zullen er misschien bij vermelden: ‘Ik ben dit lichaam.’ Dat is op zijn minst een halve, en dus onvolledige, waarheid. Je kunt al je ledematen laten amputeren en nog steeds het gevoel hebben dat jij helemaal jij bent. Sterker nog: als het medisch mogelijk zou zijn, zou jij kunnen bestaan als hoofd, of als brein. Wetenschappers kunnen jou nu al met behulp van eenvoudige visuele trucs het gevoel geven dat je uit je lichaam zweeft of in een ander (virtueel) lichaam zit dan de jouwe. Zie deze interessante BBC-docu vanaf 29:00. Het gevoel van zelf begint en eindigt dus niet bij de contouren van je lichaam. De meeste mensen hebben, als je ze genoeg uitvraagt, het gevoel dat ze de eigenaar van hun lichaam zijn en dat hun ‘ware ik’ zich in het gebied net achter de oogballen zetelt. Daar in de hersenen lijkt ons waarnemende centrum gevestigd. Nogmaals, lijkt, niet is.
De illusie van het zelf is volgens Bruce Hood vergelijkbaar met een simpele visuele illusie als het Kanizsa-patroon:
Je ziet in het midden een duidelijke vorm ontstaan die volledig bepaald wordt door de omgeving. Je snapt verstandelijk best dat dit een hersentruc is, maar wat je misschien niet weet is dat jouw brein doet alsof de vorm er echt is. De neuronen worden geactiveerd zoals bij het zien van een echte driehoek. Met andere woorden: het brein hallucineert de driehoek. In zekere zin geldt deze perceptuele krachttoer voor alles wat we zien: we zien de beelden die ons brein genereert en niet de werkelijkheid zelf. Sommige objecten bestaan echter wel degelijk in die werkelijkheid en andere niet. Die laatste categorie noemen we officieel illusies.
Zoals het Kanisza-patroon wordt gemaakt door de omgeving, zo bestaat het zelf als de reflectie van de mensen er omheen. Door de reacties van anderen op onze aanwezigheid leren wij ‘onszelf’ te ervaren. Onze identiteit ontstaat in de levende interactie met anderen, door onszelf de taal en gedachten van onze opvoeders eigen te maken. De stemmen van anderen, worden op een gegeven moment de innerlijke stemmen van jezelf. En die innerlijke stem houdt voor de rest van je leven jouw gevoel van zelf in stand, ook als je moederziel alleen op de steppe woont. Je hebt die stem nodig om te ervaren dat ‘jij’ er bent.
Als jij het niet via andere mensen geleerd zou hebben, had je nu niet de ervaring van een zelf met een verleden, een toekomst, een naam, een leeftijd, enzovoorts. Je zou nog steeds reageren op de prikkels van de wereld en de noden van je lichaam, maar niet als de identiteit waar je jezelf nu voor aanziet. Moeilijk voor te stellen, maar toch is het zo. Vraag het maar eens aan een wolfskind (een kind dat zonder menselijk contact is opgegroeid en daardoor nauwelijks of geen kennis hebben van menselijk gedrag en taal). Zelfs als je in de bijzondere gelegenheid zou zijn er een te ontmoeten (en hun ‘taal’ te spreken) dan zouden al je pogingen om een normale menselijke connectie te maken op onbegrip stuiten. Net als de meeste dieren zijn wolfskinderen bewust van de omgeving en hun lichaam, maar zij ervaren zichzelf niet als een sociale identiteit met een persoonlijke geschiedenis.
Hoe precies wordt de zelfillusie gemaakt?
Ons brein heeft als belangrijkste (evolutionaire) taak om de wereld te begrijpen. Het maakt modellen van de buitenwereld zodat we kunnen interpreteren en voorspellen wat we daarin moeten doen. Ons brein simuleert de wereld zodat we erin kunnen overleven. Die simulatie is uitzonderlijk knap gedaan omdat veel van de binnenkomende data verstoord en gebrekkig is. Ons brein moet afgaan op een hele kleine sample van alle concurrerende informatie die het ontvangt en vult de missende informatie razendsnel in. Dat komt neer op het continu nemen van gokjes en het verbinden van losse beetjes informatie tot een coherent verhaal. Dit gebeurt over het algemeen zonder dat wij er bewust van zijn.
Het McGurk-effect is een heel inzichtelijk voorbeeld van hoe dit zoal gebeurt (zie eerst filmpje hieronder). Dit effect ontstaat doordat je brein visuele informatie combineert met auditieve informatie. Je hoort ten dele wat je ziet, en je ziet wat je hoort. Dit geldt voor alle losse zintuiglijke prikkels die jou op elk moment bombarderen. Die worden direct en automatisch door je brein tot een voor jou coherent beeld samengevoegd. Op die manier ervaar jij de werkelijkheid continu als een logische, begrijpelijke eenheid.
Nog een voorbeeld van zo’n illusie? Als wij de wereld inkijken, lijken wij een stabiel, onafgebroken visueel beeld te zien. Alsof we naar een 3d-film kijken. In werkelijkheid worden blinde vlekken, wilde oogbewegingen (saccades) en andere onregelmatigheden systematisch weggefilterd. Slechts de gefocuste (voor- en na)beelden worden met elkaar vergeleken om uiteindelijk tot een stabiel visueel beeld te komen. Tijdens die saccades zijn we dus tijdelijk blind. Dat komt er in de praktijk op neer dat we tijdens ons wakende leven gemiddeld twee uur per dag blind zijn zonder dat we het merken. Ongelooflijk, maar waar.
In zijn poging om ons het zelf beter te laten begrijpen, beschrijft Hood de hersenen als een complexe fabriek met verschillende, concurrerende afdelingen die allemaal om controle over het lichaam vragen. Het ene gedeelte houdt de energiehuishouding in de gaten: eten slapen, drinken. Een ander gedeelte scant de omgeving op eventuele gevaren en misstanden. Een ander deel is gefocust op goede relaties. Een ander deel op seks en voortplanting. Enzovoorts. We kunnen ons slechts van een heel klein gedeelte bewust zijn van alles wat er in het brein omgaat. Ons onderbewustzijn bepaalt heel autoritair welke prikkels voorrang krijgen en aandacht verdienen van het bewustzijn.
Hood beschrijft dat als volgt: “Ons zelfbewustzijn is als de senior manager die de totale productie overziet, bijhoudt en daarover rapportjes de wereld instuurt. We weten niet wat er allemaal in ons onderbewuste omgaat, maar we kunnen wel de resultaten monitoren alsof dat zo is. Dat is een nuttige illusie. Ons brein interpreteert de resultaten van ons gedrag, gevoelens of gedachten (milliseconden na de daad) in termen van ‘en nu doe ik dit of besluit ik dat’ als een handige manier om onze acties en beslissingen bij te houden. Dat geeft ons het gevoel dat we de auteur zijn van onze gedachten. Dat bindt ons als de initiatiefnemer van al onze beslissingen en acties, zelfs als dat niet zo is. Op die manier onthouden we beter wat we wel en niet hebben gedaan. We herinneren onszelf de acties van ons eigen lichaam beter dan die van anderen.”
Waarom hebben we eigenlijk een zelf?
De ‘illusie’ van een stabiele, coherente kijk op de buitenwereld valt goed te begrijpen. Anders zouden we gedesoriënteerd raken. Maar waarom hebben we die hardnekkige illusie van een zelf met vrije wil, een verleden en een toekomst nodig? De meeste dieren doen het blijkbaar ook prima zonder zo’n zelf. Het zelf is een sociaal instrument, dat ons tegelijkertijd zowel van elkaar onderscheidt als ons aan elkaar bindt. Door een zelf te hebben kunnen wij, in tegenstelling tot de meeste dieren, het sociale verkeer op de lange termijn regelen en niet te verdwalen in ons complexe, sociale leven.
Door allemaal een identiteit met verleden en toekomst hebben, wordt het een stuk eenvoudiger het sociale verkeer (en daarmee onze maatschappij als geheel) te organiseren en te controleren. We houden elkaar en onszelf op die manier in het gareel. We voelen schuld of spijt als we iets doen wat de groep schaadt en zullen het daarom een volgende keer eerder laten. Door elkaar en onszelf een sociale identiteit te geven wordt het veel lastiger om als individu de groep te benadelen. Je kunt jaren na je ‘misdaad’ aangesproken worden op je schadelijke gedrag. Wie niet leuk meedoet, wordt door de groep gebrandmerkt en gestigmatiseerd. Allerlei onzichtbare, maar voor ons zo essentiële ‘zaken’ als reputatie, eer, trots en ons huidige rechtssysteem komen onvermijdelijk voort uit deze zelfillusie.
In zekere zin zijn het de mensen om ons heen die onze verschillende rollen (of zelven) aan- en uitzetten. Daarom kunnen we ons ook zo geheel anders voelen bij verschillende mensen. We zijn iemand anders bij onze geliefde, dan wanneer we op het werk zijn. De onophoudelijke wisselwerking met onze omgeving creëert ons gevoel van ik. En daarmee komen we bij een van de allermooiste inzichten die je maar kunt hebben: wij zijn niet een afgescheiden ik, maar we bestaan bij de gratie van onze relaties, met meerdere zelven. Hoe eenzaam we ons ook voelen, in realiteit is het door onze verbondenheid dat we ons überhaupt eenzaam kunnen voelen.
P.s. Mensen die aan serieuze introspectie doen (zoals bij zen-meditatie of advaita vedanta) trainen zichzelf om deze cognitieve illusie te leren doorzien. Het doorzien van het ‘zelf’ leidt tot een nieuwe, ruimere kijk op jezelf als onlosmakelijk verbonden met het geheel. Iets wat mensen door de eeuwen ervaren lijken te hebben als een grote bevrijding.
P.p.s. Praten en denken over dit thema is noodgedwongen verwarrend omdat de taal niet gemaakt is om bepaalde illusies te doorzien. Taal creëert ze juist. Onze taal maakt gebruik van persoonlijke voornaamwoorden om onderscheid te maken tussen jou, mij en ieder ander. Het bestaan van bepaalde woorden betekent niet dat hetgeen ze naar verwijzen daadwerkelijk bestaat. Denk ook aan: Jahweh, mikfrishls, Donald Duck, enzovoorts.
P.p.p.s. En hoe zit dat met al die overtuigende verhalen over zielen en geesten die uit lichamen treden? Die lijken eigenlijk vooral door hun afwezigheid te bestaan. Het bewustzijn, en hoe het precies tot stand is vooralsnog één van de grootste mysteries, maar we weten wel dat elk aspect van ons ‘gevoel van zelf’ door hersenschade, ziekte of manipulatie drastisch en volledig veranderd kan worden. Dat maakt het waarschijnlijker dat het individuele zelf vooral bestaat als output van ons brein.
Schrijven is een creatief proces waarvoor een zekere mate van concentratie, flow en mentale rust nodig is. En daar heb je maar weinig bewuste controle over. Eén vervelend telefoontje en de magie is alweer gebroken.
Als een schrijver langere tijd geen inspiratie heeft om te schrijven noemen we dat een writer’s block (of schrijversblok als je het Nederlands wilt houden). Deze ‘diagnose’ klinkt misschien specifiek, maar de oorzaken die aan dit zwarte inspiratiegat ten grondslag kunnen liggen maken het een vaag probleem. Die oorzaken kunnen van alles zijn. Lichamelijke ziekte, faalangst, verbroken relatie, geldzorgen, verliefdheid, deadlinestress, een hersenschudding. Waarschijnlijk is het een combinatie van verschillende factoren die het delicate schrijversbrein onder druk zetten.
Hoe ontstaat writer’s block in de hersenen?
Schrijversblok lijkt vooral een gevecht te zijn tussen het bewuste en het onbewuste brein. De hersenen kun je zien als een fabriek waarbij verschillende, met elkaar oncurrerende afdelingen om controle vragen. Het ene gedeelte houdt de energiehuishouding in de gaten. Een ander gedeelte scant de omgeving op eventuele gevaren en misstanden. Enzovoorts. We kunnen ons op elk moment slechts van een klein deel bewust zijn van wat er allemaal in ons eigen brein omgaat. Ons onderbewustzijn bepaalt heel autoritair welke prikkels voorrang krijgen en aandacht verdienen van het bewustzijn. Oude hersengebieden zijn hierbij veel dominanter dan de nieuwe. Vooral stress en angst maken dat evolutionair oude primitieve hersengebieden (vooral de hersenstam) gaan heersen ten koste van meer beschaafde delen zoals de hersenschors, waar taal en mooie gedachten geproduceerd worden.
Sceptici die writer’s block een watjesprobleem van intellectuelen vinden onderschatten het probleem. Bij de meeste beroepen kun je, wanneer je psychisch onder druk staat, prima terugvallen op ingesleten routines en automatismen. Hierom hebben buschauffeurs geen driver’s block en chef koks geen cooking block. De schrijver is helaas afhankelijk van een creatieve bui waarbij zowel het bewuste als het onderbewuste brein enigszins met elkaar in harmonie zijn.
Hieronder een paar algemene tips om de schrijversblok op te heffen:
Eerst administratie doen en afwassen, dan schrijven
Therapeuten weten maar al te goed dat piekeren en tobben zelden leidt tot oplossingen. Het leidt integendeel tot meer piekeren en tobben. Nadenken over je probleem houdt het probleem vaak juist in stand. Vooral perfectionistische schrijvers kunnen zo gepreoccupeerd zijn met hun werk (of naderende deadline) dat ze soms de rest van hun leven negeren ten koste van het schrijven. Ze proberen zich soms uit alle macht op het schrijven te concentreren, terwijl hun onbewuste met andere dingen bezig is. Dat kan net zoiets zijn als klaarwakker in bed gaan liggen omdat je vindt dat je moet slapen. Dat werkt niet. Juist het onbewuste zorgt voor creatieve invalshoeken en flow. De schrijver kan maar beter gehoor geven aan het onderbewuste en even iets heel anders doen.
Omdat schrijven een uniek en individueel proces is, zijn een schrijversblok en de mogelijke oplossingen daarvoor dat ook. Er is geen vast recept om jouw onbewuste brein tot schrijven te zetten. Je kunt best wat anti-writer’s block-recepten uit het schrijvershandboek proberen, maar houd je daar niet aan vast. Wat voor jou werkt, hoeft niet voor een ander te werken. De ene persoon heeft baat bij een retraite in de natuur, de ander met korte stadstrip en meditatietraining, en weer een ander met het uit handen geven van zijn rommelige administratie die hem hoofdbrekens geeft. Oplossingen zijn synoniem met specifieke activiteiten die iemand helpen ontspannen, afleiding geven van mentale ruis en nieuwe inspiratie of perspectieven bieden.
In het geval van schrijversblok kan het helpen iets te doen dat eventuele achterliggende remmingen en zorgen kan opheffen. De administratie doen of de werkomgeving opruimen – veelal een struikelblok voor creatieve, zelfstandige schrijvers – geeft vaak direct verlichting van mentale achtergrondruis. Bij lichamelijke onrust kan het juist helpen eerst te sporten of te bewegen voordat je in rust (en goed doorbloed) achter je computer kunt zitten.
Maak korte metten met uitstelgedrag en begin gewoon
Het grote geheim om iets gedaan te krijgen is om het tot een automatisme te maken. Mensen zijn vaak lang bezig met nadenken over de verschillende mogelijkheden en het nemen van beslissingen. Noem het piekeren. Dat is uitputtend. Goede routines en rituelen stellen je in staat je energie te bewaren voor de taak zelf, in plaats van voor de beslissing. Terwijl jij piekert over hoe, wanneer, hoezo, waarom je iets moet doen had je in sommige gevallen al klaar kunnen zijn. Psychologen hebben daar een (wetenschappelijk effectief bewezen) truc voor. Begin gewoon toch aan een taak, en doe tenminste een minuut lang alsof je het de meeste interessante bezigheid van het universum vindt. Grote kans dat dat niet lukt, maar wel dat je (een deel van) de taak afkrijgt. In het geval van de schrijver kan dat betekenen dat hij gewoon begint op te schrijven wat er in hem opkomt zonder zichzelf te censureren en te wachten tot die briljante openingszin komt. De censuur, het schrappen en de briljante oneliners komen later wel weer.
Zorg dat je goed slaapt
Een goede nachtrust is nuttig voor bijna alles. het is het beste recept tegen een vermoeid brein dat met zichzelf in de knoop ligt. Ben je een slechte slaper? Probeer dat niet als een te groot probleem te zien (want daar ga je slecht door slapen), maar neem gewoonten rondom het slapen wel serieus.
Lach en wees gelukkig
In tegenstelling tot wat mensen vaak denken is ongelukkig zijn meestal niet een directe bron van inspiratie voor schrijvers. Wel indirect. Vaak is de meegemaakte ellende achteraf pas inspirerend, als het weer bergopwaarts gaat en er weer energie is om te schrijven. In een sombere of angstige stemming werken de hersenen minder goed. Stemming en een goed humeur blijken een succesrecept voor bijna alles: mensen vinden je aantrekkelijker, het verhoogt de productie en trekt succes aan. Optimistische verkopers verkopen 56 procent meer dan hun pessimistische collega’s, goedgeluimde artsen stellen betere diagnoses, blije studenten maken tentamens beter. Hoe kom je aan een goede stemming als je van nature een cynische zuurpruim bent. Niet te moeilijk denken, gewoon een potlood tussen je tanden doen en genieten van de kleine dingen.
Oplossen van achterliggende psychische problemen
In sommige gevallen liggen er serieuze psychische problemen ten grondslag aan de writer’s block. Een serieuze depressie, of burnout. Het niet goed zijn aangepast aan een nieuwe levensfase (scheiding, ziekte, dood van een dierbare). In dat geval kan het nuttig zijn eerst daaraan te werken en het schrijven tijdelijk op een tweede plan te zetten. Als de levensvreugde terugkeert, komt de inspiratie om te schrijven er vaak achteraan.
Driewerf neen tegen frisdrank! Onderzoek naar de consumptie van suikerdrank frisdrank hangt samen met meer agressief gedrag, depressies en zelfmoordgedachten bij adolescenten. Dat was al eerder onderzocht.
Als volwassenen er last van ondervinden hoef je geen genie te zijn om te kunnen voorspellen dat het voor groeiende kinderen nog schadelijker is. Dat is precies wat deze nieuwe studie laat zien. De onderzoekers toonden aan dat frisdrankconsumptie tot meer agressie, concentratieproblemen en afkickverschijnselen leidt bij vijfjarigen. Kinderen die vier of meer drankjes per dag nemen, hebben ruim twee keer zo vaak de neiging om dingen van anderen kapot te maken, in vechtpartijen te belanden en mensen aan te vallen. Ook concentratieproblemen en vermijdingsgedrag komen vaker voor aldus het onderzoek in The Journal of Pediatrics.
Nog een reden nodig om die enorme frisdranksectie in de supermarkt straal voorbij te lopen? Mensen die dagelijks frisdrankjes wegklokken hebben verhoogde kans op vasculaire problemen, zoals een beroerte of hartaanval.
Je kunt blijkbaar beter koffie drinken. Liefst zonder suiker natuurlijk.
Mediteren wordt nogal eens gezien als een geitenwollensokken-activiteit voor overspannen moeders en mensen die anderszins met de ziel onder hun arm lopen (en denken dat Oosterse spiritualiteit daar een oplossing voor heeft). Wie anders verdoet vrijwillig tijd met stilzitten, terwijl je ook luiers kunt verschonen of autovelgen kunt poetsen?
Mensen die zoeken naar de Diepere Lagen des Levens (en/of verlichting van hun mentale ruis) staan vaak open voor ‘zweverige’ onderwerpen. Er bestaan nogal wat controversiële randgebieden die verklaringen en hoop bieden waar de wetenschap dat vooralsnog nalaat. Je zou meditatie zweverig, spiritueel of zelfs religieus kunnen noemen, maar laat ons vandaag niet twisten over woorden. We kunnen het onderwerp meditatie ook wetenschappelijk belichten, ontkoppeld van haar boeddhistische achtergrond en termen als ‘reïncarnatie’, ‘verlichting’ en ‘hogere Zelf’. We hebben die niet nodig om het nut ervan te kunnen vaststellen. Wetenschappelijk gezien is het inmiddels duidelijk: meditatie is goed voor bijna alles. Net als slapen, gezond eten en lopen.
Ja, echt. Mensen die leren aandacht voor het hier en nu te hebben doen zich zichzelf veel goeds. Dertig jaar onderzoek naar mensen die regelmatig mediteren laat zien dat het ze stukken minder neurotisch, gestresst en angstig maakt. En dus gelukkiger. De voordelen zijn mentaal en lichamelijk. Voor zowel spirituele mensen als hun tegenhangers. Op verschillende gebieden: sport, werk, relaties, liefde, creativiteit. Voor een ‘activiteit’ die de meesten als ‘nutteloos en oersaai’ terzijde zouden schuiven is het effect gerust verbazingwekkend te noemen.
Hoe kan stilzitten zo’n krachtig effect hebben? Het is minder mysterieus dan het lijkt. Het gaat over het stillen van je brein. Wij zijn in zekere zin allemaal namelijk knetterknots (zonder het door te hebben) en meditatie blijkt daar een prima medicijn voor. Als we iemand op straat tegen zichzelf horen praten vermoeden we dat deze persoon geestelijk ziek is. Daarom houden wijzelf de kaken stijf op elkaar. We willen niet voor gek versleten worden. We zijn sociaal aangepast, maar ondertussen kakelen wij binnensmonds wel onophoudelijk tegen onszelf. De hele dag door, slechts onderbroken door een slaapje. We mijmeren continu over wat gebeurd is, wat we moeten doen en wat we liever zouden doen. Het vreemde is dat we (meestal) geeneens door hebben dat we het doen. Het is een automatisme waar we blind voor zijn.
Vraag je jezelf nooit eens af: tegen wie praat ik eigenlijk? Wie praat met wie? En waarom die eindeloze herhalingen van precies dezelfde gedachten en uitspraken, en bijbehorende gevoelens. We zijn zo gewend aan die gedachtestroom, dat het aanvankelijk lastig is dit te herkennen, laat staan te veranderen. Nog minder beseffen we hoe ons geestelijk lijden hierdoor wordt gecreëerd en in stand word gehouden. We weten niet eens dat dit ons ongelukkig maakt.
Onderzoeker Matt Killingsworth maakte een app om te ontdekken wanneer precies mensen op hun gelukkigst zijn. Telkens als een piep afging rapporteerden proefpersonen wat ze deden, hoe gelukkig ze waren en waar ze aan dachten. De resultaten verbaasden hem. Het maakt weinig uit wat je doet, als je je aandacht er maar bij hebt. Geluk is vooral een ‘hier en nu’-ding, onafhankelijk van de bezigheid. Of het nou afwassen, eten of seksen is. Als we in gedachten verzinken, gaat de aandacht al snel naar onplezierige zaken. Zorgen, angsten, twijfels, over wat we missen of wat er mis zou kunnen gaan. We denken obsessief na over gelukkig zijn in de toekomst en vergeten om daadwerkelijk gelukkig te zijn.
Natuurlijk, het zou onnozel zijn om het denken zelf te bagatelliseren. Lineair en logisch denken is essentieel. Het is nodig om te plannen, relaties te onderhouden, een huis te bouwen, wetenschap te bedrijven en mensen te opereren. Dat staat buiten kijf. Maar de vereenzelviging met die onophoudelijke gedachtestroom – zonder die te herkennen als losse, vluchtige verschijningen in je bewustzijn – is de bron van psychisch leed en verwarring. We hebben ten onrechte het gevoel dat wij die babbelkous in ons hoofd zijn. Meditatie is een manier om die (bij tijd en wijle neurotische, veroordelende) spookfiguur in je hoofd minder serieus te nemen: een oefening in geduld om hem te negeren. Op een gegeven moment houdt ie gewoon zijn mond als hem niks gevraagd wordt. Dat voelt als pure vrijheid.
Het loont daarom aandacht te trainen en te doorzien hoezeer je geleefd wordt door die mallemolen van gedachten. In zekere zin leert meditatie om je ervan te onthechten. Niet door je gedachten en gevoelens als indringers te veroordelen, maar om de vluchtigheid en onechtheid ervan te zien. En denk niet dat dit je onverschillig of ongevoelig maakt. Integendeel, een gestild brein is juist erg wakker. De verhoogde alertheid maakt dat je weer oog krijgt voor je omgeving (in plaats van je innerlijke spoken) en daar een rechtstreekse connectie mee krijgt. Dit verklaart waarschijnlijk ook waarom ouderen die omwille van de wetenschap leerden mediteren zich naar verloop van tijd minder eenzaam voelden.
De positieve effecten van meditatie kunnen hersenonderzoekers, middels hersenscans, direct in het brein terugzien. Als de oppervlakkige ruis in je brein tot rust komt, is je brein op andere vlakken juist heel actief. Tijdens meditatie synchroniseren de hersenen hun activiteit en werken afzonderlijke delen beter samen. De overactiviteit in sommige delen (die wij ervaren als piekeren of angst) neemt af, andere hersengebieden, geassocieerd met medeleven, geluk en creativiteit, nemen juist in activiteit toe. Net zoals je je spieren kunt trainen, geldt dat ook voor je brein. Regelmatig mediteren verandert de structuur van je hersenen. De effecten laten zich al na een paar dagen oefening zien, maar voor een echt duurzaam effect is tijd nodig. Net als bij elke andere vaardigheid vraagt het oefening en doorzettingsvermogen voordat meditatie een gewoonte wordt en fijn voelt.
Wil je leren mediteren? Veel heb je niet nodig.
Zoek een rustige plek, waarvan je weet dat je niet gestoord wordt, en ga met rechte rug in een comfortabele houding zitten. Gebruik een stopwatch (5-30 minuten) of zoek een geschikte begeleide mediatie op youtube of hier.
Sluit je ogen, adem een paar keer diep in en kom in het hier en nu. Luister naar de geluiden om je heen en voel de sensaties in je lichaam.
Probeer nu zonder harde dwang je aandacht bij het in en uitgaan van je adem te houden. Laat je adem zo natuurlijk mogelijk zijn gaan gaan. Voel hoe de adem vanzelf je neusvleugels binnenkomt en je abdomen heen en weer beweegt. Je hoeft er alleen maar op te letten.
Elke keer dat je merkt dat je gedachten afdwalen richt je je aandacht weer op je adem. En opnieuw. En opnieuw. Totdat de stopwatch afgaat of de begeleide mediatie afloopt.
Terwijl je je aandacht richt op je adem zul je merken hoe geluiden, gedachten, sensaties, gevoelens, beelden in en uit je bewustzijn komen.
In het begin is het fijn en nuttig om begeleide meditaties te doen. Je kunt er hier alvast een paar uitproberen.