De oneerlijke welles-nietesdiscussie: vooroordeel versus goed geïnformeerde mening
Of het nou om een tv-debat of familieruzie gaat, een discussie is onbevredigend, en kan blijvende relatieschade opleveren, als twee mensen NIET over hetzelfde praten. Als ik het wil hebben over de geluidsoverlast die jij veroorzaakt en jij blijft herhalen dat ik gewoon last heb van een slechte muzieksmaak… dan wordt dat een onoplosbare burenruzie.
‘Kan die muziek alsjeblieft wat zachter: ik heb er last van.’
‘Nee echt, je hebt last van een slechte muzieksmaak. Als je het nog een maand aanhoort dan zul je het echt waarderen.’
‘Dat wil ik helemaal niet. Ik wil rustig een boek lezen na tienen.’
‘Dat zeg je alleen maar omdat je niet openstaat voor mijn muziek. Je bent een muzikale xenofoob.’
Dit langs elkaar heen praten is niet altijd meteen duidelijk. Vaak genoeg lijkt het voor de leek alsof twee partijen een redelijke en gelijkwaardige, maar onverenigbare, mening verkondigen. Dit is helaas niet altijd het geval.
Soms (zoals in mijn laatste discussie) heeft de één een onzinnige mening gebaseerd op niets anders dan een onderbuikgevoel en de ander een mening gestoeld op goede argumenten en relevante feiten. Eerlijk debatteren en kunnen toegeven wat je wel en niet weet is noodzakelijk als je tot elkaar wilt komen. Daarom is het goed deze drogredenen te kennen en te vermijden.
Iemand die ze goed kent, zal zich waarschijnlijk niet tot de tenenkrommende discussie verlagen waarin ik gisteren terecht kwam. Het ging over een openbaar debat, dus ik kon er niet zomaar uitstappen. Het was gekmakend. Ik zal hem formulematig uitschrijven, zodat het nog duidelijker zichtbaar wordt wat hier mis gaat. Misschien leer je er iets van.
De ander: ‘Ik vind ZUS van X.’
Ik: Aha, ik begrijp dat je ZUS vindt, maar toevallig heb ik X bestudeerd en de feiten lijken toch echt ZO te zijn.
DA: ‘Maar dat is jouw mening die jij nu heel stellig als een waarheid verkoopt.’
Ik: ‘Nou, ik had ook graag ZUS gevonden, maar nu ik X vanuit verschillende perspectieven heb onderzocht, lijkt het toch echt ZO te zijn. Onderzoek A, B en C bijvoorbeeld zeggen dat het ZO zit en niet ZUS.’
DA: ‘Ja, jij zegt dat wel, maar als ik eerlijk ben, vertrouw ik jouw feiten niet helemaal. Wie ben jij nu helemaal? Ik heb andere feiten gehoord.’
Ik: ‘Ik vind die kritische houding juist prima! Ik heb verschillende bronnen en onderzoeken die ik je kan toesturen en die jij allemaal kunt natrekken. Als je wilt kunnen we het daarover hebben?’
DA: ‘Sorry, ik neem dat niet zo van je aan. Statistiek is ook maar spelen met cijfertjes. En ik heb bovendien zelf meegemaakt dat het ZUS was. En veel mensen om me heen hebben diezelfde ervaring.’
IK: ‘Ja, dat snap ik. Ik heb zelf ook ZUS meegemaakt, maar jouw en mijn persoonlijke kijk zijn per definitie beperkt en bevooroordeeld. Daarom is onafhankelijk statistisch onderzoek zo nuttig… om het grote plaatje in beeld te krijgen. Want die klopt soms niet met wat een individu vanuit zijn kleine bubbel waarneemt. En al die onderzoeken naar X laten dus niet ZUS zien, maar ZO.’
DA: ‘Ja, jij probeert punten te scoren en je gelijk halen, maar ik ken die feiten die jij noemt niet. En sorry dat ik het zeg, maar ik ben allergisch voor dat betweterige toontje van je. Dat roept weerstand op.’
Ik: ‘Ja, ook dat begrijp ik, maar dat is niet relevant voor WAT ik zeg. We hebben het erover of X nu ZUS of ZO is. Ik kom met argumenten en feiten, en daar reageer je nu niet op. En langzamerhand wordt mijn toon inderdaad ongeduldig.’
DA: ‘Ja inderdaad, dit wordt een saaie eenzijdige monoloog waarin jij gelijk probeert af te dwingen. Je drukt me in een hoek. Dat doen fascisten zoals Wilders dus ook.’
(Ik raap ondertussen mijn gevallen onderkaak van de grond. )
Ik: ‘Eh… een fascist? Wilders? Wat heeft dat hier mee te maken. Ja, ik reageer inderdaad kribbig en ik herhaal mezelf, maar nogmaals, mijn toon is verder NIET relevant voor de hamvraag in deze discussie. De vraag is en blijft nog steeds: is X nu ZUS of ZO?’
DA: ‘Tja, en ik voel duidelijk dat het ZUS is en jij hebt het over statistische feitjes die ik niet ken. Dit is dus geen eerlijke discussie. Je wilt gelijk hebben en ik wil jou dat niet geven, en daar kan jij niet tegen. Dat is wat hier aan de hand is.’
Ik; ‘Nee, ik hoef echt niet per se gelijk te hebben, maar ik wil wél een eerlijke discussie, waardoor het nu eens echt over de inhoud gaat en jij reageert op WAT ik zeg, en niet op HOE ik het zeg.’
DA: ‘Sorry, maar zo werkt dat niet voor mij. Ik neem die feiten gewoon niet zomaar aan. Ik ken ze niet en jij probeert ze aan me op te dringen. Daar hou ik niet van. Ik heb het gevoel dat ik niet met je oneens mag zijn. Je laat me niet in mijn waarde.’
Ik: ‘Ik laat je wel in je waarde, maar ik vraag je op op de inhoud te reageren, en nu blijf je jammeren over mijn betweterige toon. Ik word moedeloos: kunnen we ermee ophouden?’
DA: ‘Ook dat nog: op het moment dat het moeilijk wordt, wil je er mee ophouden. Dat laat in ieder geval zien hoe zeker je van je zaak bent…’
Ik: ‘…’
Zo’n discussie kan eindeloos doorgaan, totdat een van beide wijselijk de stekker eruit trekt. Wat wel blijft hangen is een onbevredigend rotgevoel en een hartgrondige hekel aan elkaar. Als je vijanden wilt, moet je vooral discussiëren zoals mijn tegenstander deed. Hecht je aan zowel een eerlijke discussie als een goede relatie dan kun je het beter zo doen:
De ander: ‘Ik vind ZUS van X.’
Ik: Ik begrijp dat je ZUS vindt, maar ik heb allerlei bronnen en onderzoeken bestudeerd die jij allemaal kunt natrekken. We kunnen het over die bronnen hebben?’
DA: ‘Goed, dat moet ik nu maar van je aannemen dan. Stuur die bronnen maar op dan hebben we het er volgende keer over. Misschien klopt mijn gevoel niet met de feiten.’
Ik: ‘Prima, dan kunnen we nu naar het volgende onderwerp.’
Meer lezen? Lees ook dit artikel: Wetenschap is niet zomaar een geloof of mening.